Er wordt geproost, de stemming is opgewekt in het directierestaurant op de 37ste. Na moeizame onderhandelingen is er een deal. Obers met witte handschoenen schenken wijn. Eind twintig ben ik, de jongste aan tafel. Plus de enige vrouw. Naast mij zit de voorzitter van het pensioenfonds, de hoofdgast die het contract heeft getekend. Bij elk nieuw gevuld glas schuift hij zijn stoel een stukje dichterbij. Een akelig, onbehaaglijk gevoel.
Als de lunch eindelijk voorbij is en we opstaan, trekt de man mij naar zich toe: ‘Jou, Merel’, zegt hij met dubbele tong, ‘wil ik graag speciaal bedanken.’ Voor ik het door heb, geeft hij me een natte, kleverige zoen vol op mijn mond. Ik verstijf. Minutenlang lijkt het wel. Dan ruk ik me los. Ze zien het allemaal, maar iedereen kijkt weg. De gasten worden vrolijk uitgezwaaid, ik blijf alleen achter. ‘Waarom zeiden jullie niets?’, bries ik als ik even later de kamer van mijn baas binnenstorm. Nerveus draait hij op zijn stoel. ‘Dat was niet fris’, zegt hij schoorvoetend. ‘Maar het is wel een klant, weet je.’
Het gebeurde meer dan vijfentwintig jaar geleden, maar het voelt als gisteren. De vernedering. Het ijskoude gevoel dat je bekruipt als iemand bruut je grenzen overschrijdt. Een op de twee vrouwen krijgt in haar leven te maken met fysiek seksueel grensoverschrijdend gedrag, van zoenen, knijpen in borsten en billen tot verkrachting. Seksueel getinte ‘grapjes’ of vrouwonvriendelijke opmerkingen komen nog veel vaker voor. Schokkend. We staan erbij en kijken ernaar. Waarom grijpen omstanders zelden in?
Onderzoek naar het omstanderseffect leert ons dat mensen die getuige zijn van (dreigend) grensoverschrijdend gedrag wel willen ingrijpen, maar dat vaak niet durven of niet weten hoe. Terwijl ingrijpen door omstanders juist heel effectief is. Uit een onlangs gepubliceerd proefschrift van de Deen Peter Ejbye-Ernst, naar straatruzies in Amsterdam, blijkt dat ingrijpen in zes van de tien gevallen leidt tot het stoppen van geweld. Daarnaast vermindert het ook de geestelijke schade van het slachtoffer.
Na de bedrijfslunch destijds kwam ik ontredderd thuis. Ik voelde me smerig. Moest ik het melden? Was het echt wel zo erg? Kreeg ik hier geen last mee? De verbijstering en woede hadden plaatsgemaakt voor twijfel en schaamte. Ik besloot het toch te melden. De pensioenfondsvoorzitter kreeg een schriftelijke berisping; nog zo’n vergrijp en hij zou worden ontslagen. Ik kon de ellendige gebeurtenis achter me laten. Toch denk ik nu – 25 jaar later – dat er meer had moeten gebeuren. Want wat leerden de omstanders ervan? Veranderde het ook de bedrijfscultuur?
Mariëtte Hamer, regeringscommissaris Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, kwam deze week met een impactoverzicht waarin ze expliciet de rol van omstanders benoemt. Maatschappelijke dialoog en onderlinge gesprekken ziet Hamer als het voornaamste middel om het gedrag te veranderen. Sommigen hadden gehoopt op meer concreetheid, zoals helderheid over procedures bij seksuele intimidatie. Nu lijkt te vaak sprake van willekeur.
Zeker, een goede meldcode en onafhankelijke vertrouwenspersonen zijn van belang voor een zorgvuldige behandeling. Toch zijn procedures enkel een basisvoorwaarde. De grootste winst ligt in het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dat vraagt een intensieve dialoog over wat wel én niet toelaatbaar is, met al zijn grijstinten en dilemma’s. Op de werkvloer, de sportclub en achter de voordeur. Alleen dan ontstaat een vruchtbare bodem voor verandering. Eentje waarin omstanders niet wegkijken, maar ook durven ingrijpen. Zodat slachtoffers niet langer alleen staan.
Bron: De Volkskrant, 9 december 2022