10 hoopvolle ontwikkelingen van het afgelopen jaar.’ De Groene Amsterdammer belooft goed nieuws, net als Het Financieele Dagblad met ‘een dubbeldik kerstnummer vol goede hoop’. Ook op radio en tv wemelt het van de troostrijke verhalen. Cliché, in de tijd van kerstbomen, familiediners en oliebollen. Maar een booster hoopvol nieuws kan geen kwaad in deze donkere dagen. Ondanks de betekenisvolle komma in onze slavernijgeschiedenis was 2022 vooral een jaar van ellende: oorlog in Oekraïne, verwoestende klimaatveranderingen, stikstofgedoe, inflatiepijn, energiearmoede en miljoenen mensen in de knel.
Is het verstandig om je nog te verlaten op zoiets onzekers als hoop? Dat hopeloos verouderde, bijbelse concept uit lang vervlogen tijden toen kerken nog volzaten. Of dat instrument van blind maakbaarheidsgeloof in een goede afloop, dat onze tijdgeest zo typeert. Volgens Nietzsche is hoop het kwaadste der kwaden, omdat hij de marteling verlengt. Een vergiftigd geschenk, dat in de doos van Pandora resteert nadat rampen, ziekten en andere ellende zijn ontsnapt. In plaats van te hopen, moeten we het leven accepteren.
‘Doemdenken van een oude somberman’, zullen de optimisten roepen. Hoop doet juist leven; zonder hoop is er geen leven. Hoop is de kracht die ons omhoogtilt. Zoals de Duitse filosoof Bloch betoogt, de drijvende kracht die ons helpt onze voornemens realiteit te maken.
Marie-Anne ontmoette ik dit voorjaar tijdens een van de demonstraties voor de Russische ambassade. Ze werkte als vertaler voor een internationale organisatie, tot ze in 2006 op een dag besloot het roer om te gooien. Rita Verdonk, toen minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, had het plan opgevat dat iedereen in het openbaar verplicht Nederlands moest praten. Marie-Anne wist: ergens anders ben ik harder nodig. In de Haagse Schilderswijk ging ze in een ontmoetingscentrum Nederlandse taalles geven. Daar kwam ze in aanraking met de rafelranden van de maatschappij. Mensen die op straat leven, haast onzichtbaar. Vaak migranten zonder vaste verblijfplaats en zonder papieren. ‘Wat gebeurt er als die persoon ziek wordt?’, dacht ze. ‘Die kan nergens heen.’
Het idee van een RespijtHuis werd geboren. Zieke daklozen kunnen er voor een korte periode verblijven om aan te sterken. Vijf jaar kostte het Marie-Anne. Geld, huisvesting, vrijwilligers en afspraken met zorgorganisaties. Nu is het eerste RespijtHuis voor dak- en thuislozen in Nederland een feit.
‘We gaan net aan tafel, eet gezellig een hapje mee’, zegt Kaoutar, de jonge vrouw die de deur opent. Ze biedt mij een stoel aan. De gasten zijn al aangeschoven. Wat zien ze er allemaal keurig uit, betrap ik mezelf op een vooroordeel. Rechts zit Joesoef, een man van een jaar of 60. Naast zijn bord ligt een stapel pillendozen. ‘Mijn longen lopen steeds vol, longkanker’, legt hij uit. Ik zie dat hij veel pijn heeft, de grimas op zijn gezicht, zijn ogen dof. Toen Joesoef uit Indonesië kwam, hoopte hij hier werk te vinden. Het pakte anders uit. Hij belandde op straat. Hoe het nu met hem verder moet, weet niemand. Een plek voor terminale daklozen zonder verblijfsstatus bestaat er niet. Ook het RespijtHuis – waar gasten maximaal twee weken blijven – kan Joesoef eigenlijk niet helpen. ‘Wij zijn geen hospice, maar we laten hem niet de straat op gaan hoor’, zegt Kaoutar strijdbaar. ‘Hij blijft hier, totdat we een oplossing gevonden hebben.’
Ik kijk naar Joesoef en zie plots een twinkeling in zijn ogen. Het is de kracht die ons omhoogtilt. Hoop.
Bron: De Volkskrant, 23 december 2023