Ieder mens trekt grenzen tussen wat hij wil weten en wat niet. Hij draait de knop om als er iets onaangenaams gebeurt. Het is een raadselachtig proces van verdringen en ontkennen.’ Woorden van Wouter Woltz, oud-hoofdredacteur van NRC, 25 jaar geleden uitgesproken bij zijn oratie Met de handen voor de ogen. Over het verlangen naar onwetendheid. Hoe pijnlijk treffend de woorden van Woltz nog altijd zijn, ervoer ik bij de voorbereiding van mijn eerste geschiedenislessen over de slavernij. Een fluitje van een cent. Dacht ik. Vol zelfvertrouwen sloeg ik het geschiedenislesboek open. Het ‘succes’ van de West-Indische Compagnie, de koloniën, plantages, slavenhandel, Curaçao, Suriname. Daar kwam ik allemaal wel uit. Maar marrons, Ketikoti? Geen idee.
Ongemak en schaamte bekropen me. Wat wist ik weinig over hetgeen zich in Suriname en op Curaçao heeft afgespeeld. Zeker toen ik stuitte op een tsunami aan artikelen, podcasts en documentaires vol verhalen van nazaten die de gitzwarte geschiedenis belichtten vanuit de positie van de 600 duizend door Nederlanders tot slaaf gemaakten in de Cariben. Of de meer dan miljoen in Zuidoost-Azië en Zuid-Afrika. Hoe heb ik dit kunnen missen?
Het eenzijdige eurocentrische witte perspectief van de Gouden Eeuw uit de geschiedenislessen in mijn jeugd heeft zich zo hardnekkig in mijn brein genesteld, dat ik decennialang ziende blind ben geweest. Het strookt met de conclusies van de Amerikaanse hoogleraar Melissa Weiner, die schoolboeken uit de periode van 1980-2011 onderzocht. Tot slaaf gemaakten werden als handelswaar beschreven en hun verzet kreeg nauwelijks aandacht, net zomin als het verband tussen ‘Gouden Eeuw’ en slavenhandel. Ontluisterend, volgens Weiner, omdat historische beelden uit schoolboeken mede beïnvloeden hoe kinderen vandaag kijken naar etniciteit, discriminatie en ongelijkheid.
Voor mijn leerlingen moet dat dus anders. In aanloop naar 1 juli, de start van het Herdenkingsjaar Slavernij, besloot ik in mijn lessen nadrukkelijk ook het perspectief van de tot slaaf gemaakten te behandelen. Niet alleen als slachtoffers, maar juist door stil te staan bij hun veerkracht, moed en heldendaden. Wie waren die zwarte verzetshelden die opstonden tegen hun witte onderdrukkers? Behalve een enkele zin over opstanden door de marrons, waarvan ik inmiddels weet dat het gevluchte tot slaaf gemaakten zijn, biedt het lesboek geen uitkomst. Tula, Jolicoeur, Ma Pansa – in het pabo-studieboek Basiskennis Geschiedenis ontbreken ze stuk voor stuk. Ook in recent onderzoek in opdracht van de gemeente Amsterdam klinkt de kritiek van experts, lerarenopleiders en leraren door. Het slavernijverleden krijgt in lesmethoden maar summiere en eenzijdige aandacht.
Kortom, als leraar moet je voor het brede slavernijverhaal zelf aan de bak. En dat is ook nog roeien tegen de stroom in, want geschiedenis is in het overladen curriculum verdwenen richting periferie: een keuzevak vanaf 3 havo/vwo, en op het vmbo is het helemaal kommer en kwel. Dat slechts 6 procent van de Nederlanders zich voor het koloniale verleden schaamt en 50 procent er zelfs trots op is, kan nauwelijks een verrassing zijn.
Het is de collectieve bewustzijnsvernauwing die grote catastrofes veroorzaakt, betoogde Woltz destijds in zijn oratie. Onze eeuwenlange kijk op de Nederlandse slavernijgeschiedenis is daarvan een schoolvoorbeeld. De remedie? Peggy Brandon, kwartiermaker van het Nationaal Slavernijmuseum, weet het wel: inclusieve educatie, waarin plaats is voor een meerstemmig narratief en onze geschiedenis in haar volle, vaak pijnlijke breedte wordt belicht. Niet één keer per jaar op Ketikoti of alleen tijdens een herdenkingsjaar, maar elke dag het verlangen naar onwetendheid bevechtend.
Bron: De Volkskrant, 30 juni 2023