‘Op dit soort momenten schaam ik me dood dat ik Nederlander ben.’ Roy Grinwis diende in 2007 in Uruzgan. Woedend twittert hij over het besluit van het kabinet om beveiligers van Kamp Holland toch niet naar Nederland te halen: ‘De Afghanen die ons twintig jaar hebben bijgestaan, laten we keihard stikken onder de barbaarse Taliban.’
Dat PVV-bewindspersonen iedereen zonder Nederlands paspoort of met islamitische geloofsovertuiging als paria behandelen, wekt helaas geen verbazing meer. Maar dat het zogenaamd ‘keurige’ deel van het kabinet daarin meegaat, is verbijsterend. Oud-diplomaat en NSC-minister van Buitenlandse Zaken Caspar Veldkamp ontpopt zich in zijn eerste honderd dagen tot een politicus met een wel heel wendbare geest, getuige zijn lege retoriek over ‘de hartverscheurende situatie van de Afghaanse meisjes’, tegelijkertijd het besluit verdedigend (‘waar heel goed over nagedacht was’) om de vaders en gezinnen van diezelfde meisjes toch niet te redden.
VVD-kamerlid Christianne van der Wal, minister in het kabinet dat toezegde de bewakers en hun families naar Nederland te halen, vraagt zich nu zelfs hardop af of deze groep ‘laag-geprioriteerden’ eigenlijk wel gevaar loopt.
Schaamteloos sluit ze zo haar ogen voor de ‘laag-geprioriteerde’ Farid, die na meerdere bedreigingen al drie jaar ondergedoken leeft onder een schuilnaam, op wisselende adressen, in armoede, geïsoleerd van zijn gezin. ‘Ik hoop dat jij nooit hoeft mee te maken wat ik nu meemaak’, zei hij tegen Trouw dat hem in het geheim sprak. Tien jaar lang bewaakte Farid, herkenbaar in een uniform met Nederlandse vlag, onze ambassade in Kabul. Ook direct na de machtsgreep van de Taliban bleef hij de ambassade trouw. De belofte dat Nederland hem later zou evacueren, bleek een leugen. Volgens Vluchtelingenwerk Nederland zijn inmiddels vijftien defensiebewakers vermoord die voor Nederland werkten.
Buitenlanders zijn goed genoeg als wij ze nodig hebben, om ons vege lijf te redden of om vuil werk voor ons te doen. Wederkerig is die relatie allerminst. Zodra deze mensen voor ons geen functie meer hebben, rest hen hetzelfde lot als een afgedankte wegwerpbeker: de vuilstort. Personeel als wegwerpproduct, we zijn als Nederland grootgebruiker, stelde ook de Adviesraad Migratie in zijn rapport Geen Derderangsburgers. De raad heeft grote zorgen over de omstandigheden waaronder tienduizenden arbeidsmigranten in Nederland werken, de uitbuiting en dakloosheid die velen treft, zoals deze week wederom bleek uit de telling van Hogeschool Utrecht en het Kansfonds. Of het nu gaat om Westlandse kassen, slachthuizen of de pakketindustrie, waarop de Arbeidsinspectie momenteel haar pijlen richt, de mensen-wegwerp-mentaliteit zit diep in de haarvaten van onze samenleving.
Met afgrijzen las ik woensdag het stuk in deze krant over de duizenden Afrikaanse dienstmeisjes die in Libanon op straat zijn gedumpt, toen de families waarvoor ze tegen een hongerloontje zorgden, de oorlog ontvluchtten. De meisjes zijn niets meer waard. Of toch? Om even de hond uit het achtergelaten huis te redden. ‘Ze maakten zich zorgen om de hond, niet om mij.’
Ja, maar dat is Libanon, hoor ik u denken, zo erg is het hier niet. Dat valt te bezien. Zolang wij in eigen land ons zand in de ogen laten strooien met een verzonnen asielcrisis en de ogen tegelijkertijd gesloten houden voor de mensonterende omstandigheden waarin arbeidsmigranten ons vuile werk opknappen, zijn wij geen haar beter dan de gastgezinnen in Libanon. Of dit harteloze kabinet.
Bron: De Volkskrant, 12 oktober 2024