‘Mensen trekken het niet meer’, antwoordt Wes op mijn vraag waarom zijn sportschool – doorgaans op dit tijdstip bomvol – vandaag uitgestorven is. ‘Al die shit in de wereld en ook nog eens geen zon. Je zou toch de hele dag met je kop onder je dekbed willen blijven liggen.’
Miljoenen verwoeste (kinder)levens in de hel van Gaza, oorlog in Oekraïne en Soedan. De afbraak van onze aardbol. Zondebokpolitiek die onverdraagzaamheid en verdeeldheid aanwakkert. De toestand in de wereld grijpt ook mij naar de keel. Alsof de voortdurende nieuwsgolf van ellende alle zuurstof uit mijn dagen zuigt. Maar gelukkig, er is altijd weer het antigif.
Maandagochtend 8.00 uur. Mijn klas druppelt binnen. Een knuffel of korte knik. Foute boel bij Job. Betraande ogen. Winnie, het konijn, is dood. ‘Maak anders eerst een tekening’, zeg ik. Tevergeefs. Bij de rekensom over vissen vloeien dikke tranen. ‘Een vis is ook een huisdier’, snikt het jongetje. Net als biggetjes en lammetjes in de les over verkleinwoorden. Wanneer bij geschiedenis de jaartallen op zijn blaadje plaatsmaken voor Winnie (RIP), moet ik uit een ander vaatje tappen. Tijd voor poëzie.
Geen verdriet zo groot, geen gevoel zo hevig – een gedicht verzacht. Dichter Sholeh Rezazadeh adviseert er drie per dag. De Iraanse is pleitbezorger van poëzie als alledaags bezit. ‘Als kind ging ik vaak met mijn vader naar een shisha-huis’, vertelt ze in Trouw. ‘Mannen, intellectuelen en analfabeten, ze dronken er thee en spraken over gedichten, citeerden klassieke dichters.’
Ook op haar middelbare school werden veel gedichten gelezen. ‘Perzische klassieken, moderne en vertaalde poëzie. Verzen leerden we uit ons hoofd en bespraken we.’ Hoe anders in Nederland, viel Rezazedah op. Twee jaar terug maakte ze op verzoek van de Volkskrant het examen Nederlands. ‘Ik verwachtte literatuur en poëzie, maar het ging vooral over informatie verwerken of de bedoeling van een alinea.’
Nederlanders groeien niet op met poëzie. Een enkele regel bij bruiloft of uitvaart is al heel wat. Zelf een poëziebundel lezen of bespreken doen we nauwelijks. Ook niet op school. Terwijl ons land geweldige kinderpoëzie kent. Van Edward van de Vendel, Ted van Lieshout, Joke van Leeuwen, Bette Westera, om er een paar te noemen.
Leraren voelen soms schroom om poëzie in hun les te behandelen. ‘Begrijp ik zelf wel voldoende wat de dichter bedoelt?’ Alsof er een unieke code is die ze moeten ontcijferen. Maar zoals Sholeh Rezazedah zegt: ‘Een gedicht is als een fijnzinnige maaltijd: laat alle smaken in je mond samensmelten en proef alles rustig.’
Het prachtige gedicht Graf van een merel van Bette Westera is toepasselijk deze dag, besluit ik, nadat ik Jobs tranen heb weggepoetst. Ga maar lekker liggen, merel, morgen gaat het stormen. / Morgen wordt het koud, maar daar heb jij geen last meer van. / Maak het je gemakkelijk, het stikt hier van de wormen. Dikke, witte maden zijn er ook. Geniet ervan. Een poes, een oma, of een verloren knuffel: de dood is dichterbij in een kinderleven dan je denkt.
Job legt een papier voor mijn neus. ‘Lees jij hem voor, Juf? Ik vind dat een beetje eng.’ Lieve Winnie / Je was zo lief / mijn hartendief / Je hoorde bij de meiden / Waarom moest je nou net / op vrijdag de 13de overlijden? / Na het slapen / was je om op te rapen / Dat kostte een ziel / ver van de haven / heb ik je begraven.
Mijn antigif. Noem het escapisme, zo u wilt, ik noem het zuurstof voor de ziel.
Bron: De Volkskrant, 21 december 2024