Grijpt het u ook weleens naar de keel? Al dat nieuws over oorlogen, polarisatie, grimmige formatiegesprekken en schokkend grensoverschrijdend gedrag? Ik snak soms zo naar even geen verhalen die je bloeddruk opstuwen, uitmonden in gepieker of in regelrechte somberheid. Gewoon een hoopvol bericht, eentje dat je mondhoeken omhoog doet krullen. Hoe klein of ogenschijnlijk onbetekenend ook.
Afgelopen week overkwam het me zowaar. Terwijl ik het internet afspeurde naar een geschikt ‘gedicht van de dag’ voor mijn klas, viel mijn oog op een nieuwsberichtje dat me direct een glimlach bezorgde. Het Vroman-bankje is terug in de Utrechtse binnenstad. Na de wonderlijke verdwijning enkele jaren geleden staat het beroemde parkbankje − waar de dichter 85 jaar geleden de liefde van zijn leven een eerste kus gaf − weer op zijn vertrouwde plek. De bank waarop verliefde stelletjes elkaar urenlang in de ogen staren. Voorbijgangers, jong of oud, met of zonder werk, kunnen er neerstrijken voor gewoon een praatje. Of een kort of langer tukje voor hun vermoeide lichaam.
Vanzelfsprekend is dat laatste niet meer, leerde ik door het Volkskrant-artikel van Kirsten Hannema over ‘vijandige architectuur’. Het is een uit Engeland en de VS overgewaaide stedenbouwkundige strategie om minder welgevallige groepen uit de openbare ruimte te weren. Alle denkbare martelwerktuigen worden ingezet om hangjongeren en dutjes doende daklozen te verjagen. Van slimme kastjes die voor jonge oren onverdraagbare hoge tonen uitzenden, hekken met vlijmscherpe punten, dichtgemetselde nisjes tot betonnen stadbankjes met glad afgeschuinde kanten, waar je uitsluitend tegenaan kunt leunen.
Volgens stadsonderzoeker René Boer is dit een gevolg van de neoliberale, op winst gerichte stadsontwikkeling van de afgelopen decennia. Door de hevige concurrentiestrijd tussen wereldsteden om welgestelde, hoogopgeleide werknemers en toeristen veranderen stadcentra in ‘smooth cities’. Tot leven gewekte perfectie, rechtstreeks uit een brochure: glad, gepolijst en smetteloos. Daarbij passen natuurlijk geen smoezelige figuren die zich aan de zelfkant van de maatschappij bevinden.
‘Wie een bed heeft om te slapen en genoeg geld om in cafés met vrienden af te spreken, zal zich zelden storen aan vijandig design’, schreef Arjen van Veelen in NRC. ‘Boosaardige bankjes doen poeslief tegen je zolang je erop zít, pas als je wilt slapen gaan ze bijten.’ Van Veelen noemde het stadsbankje de graadmeter voor beschaving.
Het stadsbankje – ooit een plek van iedereen, een glijmiddel voor toevallige ontmoetingen en voor sociaal contact buiten de eigen bubbel – is een spijkerhard instrument geworden om onderscheid te maken tussen wie wel en niet mee mag doen in onze maatschappij. Gelukkig beseffen steeds meer gemeenten hoe onwenselijk vijandige architectuur eigenlijk is. Onmenselijk en niet meer dan symptoombestrijding. Het lost maatschappelijke problemen als dakloosheid of het gebrek aan toekomstperspectief niet op.
De gemeente Utrecht besloot onlangs dat al het straatmeubilair in de Domstad toegankelijk en inclusief moest worden. Geen stekels en pinnen, ribbels of harde leuningen meer. Ook niet op het nieuwe Vroman-bankje dus, waar je ouderwets uren kan zitten en liggen. Voor een praatje, een dutje of verzonken in een gedicht. Misschien wel ‘Kleine rijmpjes’ van een wereldberoemde dichter over de eeuwige liefde met zijn Tineke, die hij er voor het eerst kust.
Hoe tragisch die paren
vervreemd van elkaar en
goddank, goddank
dat wij niet zo waren
als twee van die rare
cementen pilaren
van een bank
zonder plank.
Bron: De Volkskrant, 3 februari 2024