Nog even volhouden, spreek ik mezelf toe. Het is bijna voorjaarsvakantie. Het einde van propvolle maanden, extra gevuld met citotoetsen afnemen, testresultaten analyseren en ontwikkelplannen schrijven. En natuurlijk oudergesprekken. Tegenover me zitten de ouders van Daren. Betrokken mensen. Huiswerk komt altijd gemaakt retour. Ontwikkelplannen worden tot op de letter gespeld. Geen cijfertje, grafiek, tabel ontgaat ze.
Ik waan me terug in de tijd van jaarlijkse budgetbesprekingen in het bedrijfsleven. Het gestaar naar dashboards vol prestatie-indicatoren, rode en groene stoplichten en bijbehorende actieplannen. We zweren erbij in onze maakbare samenleving, waarin ‘meten is weten’ tot heilige graal is verheven. Terwijl keer op keer blijkt dat dashboards en spreadsheets de werkelijkheid nimmer evenaren en negatieve bijeffecten van de eenzijdige focus op meetbare doelen de voordelen overtreffen.
Waarom hechten we zoveel waarde aan een citotoets die alleen de relatieve vaardigheid ten opzichte van leeftijdsgenoten meet? Waarom doen we of een toets die maar een piepklein beetje van de totale benodigde leerstof bestrijkt – rekenen en enkele meetbare delen van taal – een volwaardig beeld geeft van hetgeen een kind in zijn mars heeft? Waarom roemen we zijn objectiviteit terwijl de citotoets minder objectief is dan hij lijkt, zoals toetsexpert Karen Heij ons fijntjes uitlegt in haar even schokkende als lezenswaardige proefschrift Van de kat en de bel?
Citoscores, al vanaf zesjarige leeftijd achtervolgen we ons kroost ermee, via halfjaarlijkse toetsen naar leerlingvolgsystemen. We hangen er alles aan op, je toegang tot vervolgonderwijs en daarmee je gehele toekomst. In plaats van citoscores te zien voor wat zij zijn: een van de vele kleuren van de caleidoscoop die een licht werpt op de ontwikkeling van een kind. Niet zo gek dus dat ouders – die het kunnen betalen – hun kinderen naar bijles sturen voor cito- en examentrainingen. En dat scholen zich steeds meer focussen op die enkele meetbare indicatoren, waar de inspectie hen op afrekent.
Ik maak me er grote zorgen over. De bijna niet te weerstane prikkel om je als leraar te richten op dat wat de toets vraagt: teaching to the test. Kinderen die louter studeren voor een hoog cijfer in plaats vanuit de intrinsieke motivatie daadwerkelijk iets te leren. Als kersverse pabostudent maakte ik er al snel kennis mee. Ik had hard gestudeerd voor het examen ontwikkelingspsychologie, alle studieboeken van voor tot achter gelezen. Maar meer dan een mager zesje zat er niet in. Terwijl mijn jongere studiegenoot met veel minder moeite een dikke acht binnenharkte. ‘Léés jij de studieboeken?’, proestte ze. ‘Dat moet je helemaal niet doen. Zonde van je tijd én geld!’ Ze legde me uit dat ik beter een samenvatting kon downloaden, die een keer doorlezen, en vooral veel oude examens moest oefenen. ‘Minder moeite, meer plezier.’
Nog even heb ik me ertegen verzet. Maar toen ik de volgende examenperiode na een dagje oude examens oefenen mijn toets moeiteloos haalde, ging ook ik voor de bijl. Het echte vak leer je in de praktijk, hield ik me voor.
‘Raadt u ons citotraining aan?’ De moeder van Daren wijst bezorgd naar het grafiekje met citoscores. Ik zucht. Hoe kan ik haar overtuigen dat Daren veel meer is dan zijn laatste citoscore en dat ze hem beter kan voorlezen of gewoon samen iets gezelligs kan ondernemen? Ík, die zelf mijn ziel aan de duivel verkocht?
Bron: de Volkskrant