‘Nee, niet weer.’ Een diepe zucht ontsnapt uit mijn longen. Zelfs bij een simpele cito-meerkeuzevraag over een onbenullig rijmpje hebben ze het antwoord fout. Moedeloos word ik ervan. Hoe komt het toch dat mijn klas begrijpend lezen zo ontzettend moeilijk vindt?
Is het de thuissituatie vol zorgen, waarin ouders überhaupt niet aan voorlezen toekomen? Of de taalachterstand waarmee kinderen aan hun schoolcarrière beginnen? Of toch hun autisme, wat het lastig maakt om de hoofdgedachte te ontwarren, tussen al die ogenschijnlijk belangrijke details?
Sinds ik voor de klas sta, besef ik meer dan ooit dat een gebrek aan taalvaardigheid dé grote ongelijkmaker is. Een waar je de rest van je leven last ondervindt. Het lezen van een bijsluiter, een brief van de gemeente of het afsluiten van een hypotheekcontract. Onmogelijk zonder leesbegrip. Nog los van wat je mist aan troost, inspiratie en verbeeldingskracht in een boekloos leven.
Mijn leerlingen staan op 3-0 achterstand. Dus niet zo vreemd, die belabberde citoscores. Misschien moet de lat gewoon lager. Ik voel een ijskoude rilling. Dit is wat de Amerikaanse onderwijssocioloog Bowen Paulle bedoelt met ‘the prison of low expectations’: je verlaagt je verwachtingen richting een kind vanwege zijn lastige omstandigheden, in plaats van uit te gaan van groeimogelijkheden en talent.
Mijn leerlingen moeten niet anders, mijn lessen moeten anders! De manier waarop we begrijpend lezen onderwijzen als losstaand vak is een ware marteling. Het zoeken naar signaal- en verwijswoorden in plaats van het werkelijk beleven van de inhoud. Geen kennis opdoen, maar een trucje aanleren. Daar krijgt zelfs de grootste boekenliefhebber spontane ernstige leesallergie van.
Vraag Sacha iets te vertellen over veldslagen en hij is niet meer te stoppen. Jaartallen, locaties, wapens, namen van generaals, aantallen doden. Hetzelfde geldt voor Tom over muziek, Joshua over computers en Aram over vogels. Als ik ze verhalen vertel hangen ze aan mijn lippen. Hongerig naar elk nieuw brokje kennis. Maar zodra ik begin met een van de voorgekauwde, prefab lees- en taallessen uit de peperdure lesmethodes, verdwijnt het vuur uit hun ogen. Joshua krijgt hoofdpijn en Aram blokkeert.
Taallessen over modetrends, die al jaren uit de mode zijn. Woorden die geen mens meer gebruikt, zoals korset en insnoeren. Ieder interessant, complex onderwerp lijkt naar de zwarte lijst te zijn verbannen. Alleen bij geschiedenis, aardrijkskunde en biologie kom je ze nog tegen: ons slavernijverleden, democratie versus dictatuur, ruimtevaart, voortplanting en evolutie. Maar ook daar moet alles dummyproof zijn. Korte teksten met heel veel plaatjes. Nergens wordt een koppeling gemaakt met mooie verhalen uit de literatuur, sprookjes of poëzie.
En dat terwijl het ook anders kan, zoals deze week weer bleek uit het zoveelste onderzoek – dit keer van de Universiteit van Leiden. Over wat nodig is voor effectief leesonderwijs is al veel bekend. Op papier dan, want al die wetenschappelijke kennis vindt de weg naar het klaslokaal maar mondjesmaat.
Ik besluit de lesmethode te laten voor wat zij is. Begrijpend lezen? We gaan gewoon maar eens doen wat het woord zegt: lezen. Heel veel lezen.
‘Mag ik morgen een gedicht van Poesjkin voordragen, juf?’ vraagt Sacha als ik in de klas de Poëzieweek inluid. Verbaasd kijk ik het Russische jongetje aan. ‘Poesjkin? Maar natuurlijk! Waar gaat het gedicht over?’
Hij rolt met zijn ogen. ‘Weet u dat niet? Over de liefde. Alle gedichten van Poesjkin gaan over de liefde. En de dood natuurlijk.
Bron: De Volkskrant